Deze beginselen speelden een belangrijke rol in een langverwachte uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam over het zgn. multi-bankbeslag. Dit beslag, ook wel hagel of mitrailleurbeslag genaamd, is rond 2002 in zwang gekomen en in 2007 door de Kamer voor gerechtsdeurwaarders in de ban gedaan. Overigens is de uitspraak hiervan niet op internet gepubliceerd, een probleem dat regelmatig speelt in tuchtzaken. Sinds 2012 is er verbetering, maar van een snel publicatiebeleid is bij de kamer helaas nog steeds geen sprake, dit in tegenstelling tot het Hof Amsterdam dat normaal binnen een week publiceert.
De kamer stelde destijds dat (vrij vertaald) het onder een meerdere banken tegelijk beslag leggen – zonder dat er concrete aanwijzingen zijn dat de schuldenaar bij die bank een rekening aanhoudt – onrechtmatig is, ook al wordende de kosten geheel of ten dele gecrediteerd. Hier speelt ook mee dat de gegevens van de schuldenaar zonder reden bekend worden bij een bank waarmee hij geen relatie heeft en dat levert een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens op. Nog op 26 mei 2015 in leverde dat een berisping op.
Feitelijk druist dit standpunt van de tuchtrechter rechtstreeks tegen het uitgangspunt van het Wetboek van Rechtsvordering in, dat de executant (in art. 435 lid 1 Rv als vertaling van 3:276 BW ) ruim baan geeft met als buitengrens misbruik van executiebevoegdheid.
De zaak in kwestie
In augustus 2013 kwam een kantoor in actie tegen een debiteur waar men al 6 jaar mee zat te tobben. Betrokkene regelde niet, gaf geen adreswijziging door, kortom een echte niet-willer. De collega liet er een meervoudig bankbeslag op los en bracht de kosten een keer in rekening.
De debiteur diende een klacht in (nu reageerde hij ineens wel) en de kamer schoot met scherp en deelde een boete uit van € 2.500,–.
Het kantoor met 2 gerechtsdeurwaarders kwam in hoger beroep en ontmoette bij het Hof een veel genuanceerder benadering. Het hof oordeelt:
6.5. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een dergelijke handelwijze tuchtrechtelijk niet is toegestaan. Dit oordeel berust op het navolgende. Een gerechtsdeurwaarder zal in beginsel alleen beslag mogen leggen als hij het redelijke vermoeden heeft dat het beslag doel zal treffen. Anders worden immers, in strijd met artikel 10 van de Verordening, onnodige kosten gemaakt. Ook is niet bij iedere willekeurige debiteur het vermoeden gerechtvaardigd dat deze bij enige bank over een voor beslaglegging vatbaar tegoed beschikt. Voorts worden banken, wanneer bankbeslag wordt gelegd zonder een redelijk vermoeden van rekeninghouderschap, ten onrechte met werkzaamheden belast. Bovendien kunnen die banken dan kennis nemen van informatie die hun niet aangaat betreffende de niet nagekomen verbintenis waarvoor de debiteur tot betaling is veroordeeld. Het is niet ondenkbaar dat die informatie wordt verzameld en nadien in het nadeel van de debiteur wordt gebruikt. Ten slotte kan het leggen van meer bankbeslagen ertoe leiden dat een debiteur die rekeningen aanhoudt bij meer dan een bank naast de explootkosten ook nog wordt geconfronteerd met de kosten die elke bank in rekening brengt.
Het Hof vervolgt:
6.6. Bijzondere omstandigheden kunnen in een concreet geval met zich brengen dat het leggen van een of meer bankbeslagen zonder dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de debiteur bij die banken een rekening aanhoudt, niettemin toelaatbaar is, als wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit sluit ook aan bij de civiele rechtspraak, waarin voorzieningenrechters onder omstandigheden ook verlof verlenen om conservatoir beslag te leggen onder verschillende banken zonder dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een debiteur daar een rekening aanhoudt (Beslagsyllabus augustus 2014, pagina 29 onder NB 5).
6.7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de gerechtsdeurwaarders eerst gepoogd hebben de vordering bij klager te innen door middel van betalingsregelingen en een beslag onder de belastingdienst. Voorts hebben zij klager verschillende malen aangeschreven, doch tevergeefs. Informatie over zijn (financiële) situatie heeft klager niet aan de gerechtsdeurwaarders verstrekt, althans dat is het hof niet gebleken. Klager is verhuisd zonder de gerechtsdeurwaarders van zijn nieuwe adres op de hoogte te stellen. Nadat de gerechtsdeurwaarders eind 2012, begin 2013 uit informatie van het UWV hadden vernomen dat klager geen bronnen van inkomsten had, althans dat zijn inkomsten beneden de beslagvrije voet bleven, en klager ook geen gehoor had gegeven aan het in de brief van 20 augustus 2013 gedane verzoek om alsnog binnen een bepaalde termijn tot voldoening van de restantvordering over te gaan, hebben zij beslag gelegd onder ABN, ING en SNS.
6.8. Het hof heeft geconstateerd dat de gerechtsdeurwaarders vanaf april 2007 tot en met augustus 2013 geen pogingen hebben gedaan beslag te leggen op roerende zaken van klager. Het leggen van een dergelijk beslag had echter naar het oordeel van het hof in dit geval de voorkeur boven het (gelijktijdig) leggen van beslag onder verschillende banken. Het hof overweegt daartoe allereerst dat het, gezien het feit dat de inkomsten van klager beneden de beslagvrije voet bleven, twijfelachtig was of voldoende saldo zou worden aangetroffen om te beslaan. Verder brengt het leggen van beslag onder roerende zaken voor een debiteur minder kosten met zich dan beslaglegging onder verschillende banken. Daarbij komt dat bij het leggen van een beslag op roerende zaken persoonlijk contact plaatsvindt tussen een debiteur en de gerechtsdeurwaarder, waarbij eventuele misverstanden kunnen worden opgehelderd (in dit geval: de nog niet beantwoorde e-mail van 25 augustus 2013) en wellicht een nieuwe betalingsregeling kan worden getroffen.
Deze overwegingen van het Hof zijn op zijn zachtst gezegd opmerkelijk want het beslag op roerende zaken zal bijna altijd voor een schuldenaar bezwaarlijker/ ingrijpender zijn, maar er komt ook naar voren dat het Hof (volkomen terecht) het beslag als een goed moment ziet voor contact en het uitoefenen van druk om zo tot een regeling te komen en vooral dat laatste is wel een belangrijke steun in de rug. Het Hof heeft, zoal wel vaker in het verleden, de beslagsyllabus als ijkpunt genomen.
De kamer acht het middel dus proportioneel maar strijdig met subsidiariteit: men had met een minder zwaar middel tot een zelfde doel kunnen komen, namelijk beslag op roerende zaken.
Het hof achtte de klacht gegrond maar schrapte de maatregel waarbij het Hof zwaar liet wegen dat de schuldenaar het feitelijk aan zichzelf te wijten had dat dit gebeurd was, iets waar de kamer in het geheel geen aandacht aan gaf.
Voor de uitvoeringspraktijk is dit arrest belangwekkend:
- multi-bankbeslag mag, als voldaan is aan de vereisten zoals het Hof die formuleert
- beslag roerende zaken wordt (voor zoveel nodig) weer als toelaatbaar drukmiddel neergezet