De overheid besteedt regelmatig aan: dat heeft goede en slechte kanten.
Een slechte kant is dat bedrijven vaak voor enorme bedragen in een traject moeten investeren (denk aan bouwwerken) waar men niets voor terugkrijgt. Vaak wordt enkel op prijs aanbesteedt (het beruchte criterium laagste prijs) wat tot gevolg heeft dat links of rechts druk op arbeidsvoorwaarden gaat ontstaan. Voorbeelden zien we al jaren in de thuiszorg waar aanbesteed wordt door gemeentes die weten dat bieders voor die prijs niet kunnen werken.
Je denkt dan altijd: zou je als bestuurder/medewerker zelf op zo’n meedogenloze manier uitgespeeld willen worden? Uw collega-sollicitant wil voor € 100,– per maand minder komen werken: voor hoeveel korting kunnen we u noteren? Een dergelijke vraag vinden we terecht ongehoord, bij een ZZP-er kan en mag het blijkbaar wel.
Toen het CJIB in 1997 de verdeling van de dwangbevelen via de KvG verliet en ging aanbesteden gebeurde dat nu niet bepaald volgens regels die we nu kennen. Er is nu een aanbestedingswet: een bijna ontoegankelijke brei regels die je enkel met een expert kunt benaderen.
Vorig jaar begon het CJIB een aanbesteding voor percelen DUO en ZiN. Het liep op een faliekante mislukking uit, vooral door de totaal niet transparante manier van beoordelen, want hoe organiseer je een beauty contest. Het was een goede tactiek van het CJIB om de fouten openlijk toe te geven: zo voorkwam men dat iemand die wel gewonnen had alsnog toewijzing ging vragen. Ook toen al was prijs de helft van het aantal te behalen punten.
Bij de nieuwe aanbesteding werd het een loterij: het was overduidelijk dat iedereen voor de laagste prijs zou inschrijven als men tenminste een kans van slagen wilde hebben. Verder was niet duidelijk wat de positie van grote(re) kantoren zou zijn. Gelden die als 1 inschrijver of kan men per rechtspersoon/vestiging inschrijven?
Het was allemaal zo onduidelijk dat een golf van korte gedingen volgde en parallel daarmee kwamen Kamervragen die de Staatssecretaris zoveel mogelijk ontweek.
Op 3 september kwamen de uitspraken: het CJIB moet de aanbesteding staken. De overwegingen van de President in Den Haag logen er niet om.
5.4. Vast staat dat het CJIB heeft gekozen voor het in de markt zetten van een opdracht via een aanbesteding. Dat brengt met zich mee dat er criteria moeten zijn waarop inschrijvers zich kunnen onderscheiden, dan wel dat er in ieder geval één criterium is waarop dit mogelijk is. Een van de wezenlijke doelen van een aanbesteding is immers mededinging, het stimuleren van concurrentie tussen aanbieders. Voorts dient een aanbestedende dienst op grond van artikel 1.4 Aw (welk artikel ook bij een vrijwillige aanbesteding van toepassing is) zorg te dragen voor het leveren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen, hetgeen volgens de wetgeschiedenis betekent dat de aanbestedende dienst de beste kwaliteit voor de beste prijs inkoopt (EK 2011-2012, 32440, C, p.10). Ook dat brengt met zich mee dat inschrijvers op enigerlei wijze met elkaar moeten kunnen worden vergeleken om te kunnen vaststellen wat de beste optie is.
5.5. Dat inschrijvers zich in de aanbestedingsprocedure niet op kwaliteit van elkaar kunnen onderscheiden staat vast. De eisers menen echter dat dit ook op prijs niet mogelijk is. Zij stellen dat thans reeds kan worden aangenomen dat er een loting volgt, omdat (nagenoeg) alle inschrijvers zullen inschrijven met de gegeven minimumprijs van € 0,87. Volgens het CJIB is dit een ongefundeerde aanname. Dat wordt door de voorzieningenrechter echter niet gevolgd. Deze aanname is door de eisers zodanig met feiten en omstandigheden onderbouwd dat er vanuit kan worden gegaan dat alle inschrijvers die kans willen maken op gunning van de opdracht met een prijs van € 0,87 zullen inschrijven. Hierbij heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op het aanzienlijke belang van deze opdracht voor de deurwaarderskantoren en het grote aantal geïnteresseerden in het bemachtigen van deze opdracht, zoals door het CJIB niet is betwist. Daarbij is de hoogte van de categorie A-vergoeding geen doorslaggevende factor bij de vraag of een kantoor de opdracht wenst te verkrijgen. Aan de opdracht zitten zoveel andere van belang zijnde aspecten vast, dat het hoe dan ook zeer interessant en :van groot belang is voor kantoren om deze te bemachtigen, ook indien vervolgens (slechts) de minimumprijs wordt verkregen, zo is genoegzaam gebleken.
5.6. De omstandigheid dat een (groot) aantal partijen – in ieder geval alle winnaars- in de eerste aanbestedingsprocedure met een prijs van € 0,87 hebben ingeschreven, acht de voorzieningenrechter in dit kader ook een factor van betekenis. Hierbij is ook relevant dat, in het geval er slechts enkele inschrijvers per perceel € 0,87 bieden, inschrijvers met een hogere prijs al niet meer voor gunning in aanmerking komen. Weliswaar is de opdracht ten opzichte van de eerste aanbestedingsprocedure gewijzigd qua volume (kleinere percelen) en inhoud (er zijn thans onder meer kritische prestatie indicatoren vastgesteld), maar dat daarom thans geen enkele voorspelling ten aanzien van de aangeboden prijzen in deze aanbestedingsprocedure kan worden gedaan, kan door het CJIB in bet licht van hetgeen hiervoor is vermeld niet worden volgehouden. Het andere in het oog springende verschil met de eerste aanbestedingsprocedure, te weten het gewijzigde gunning criterium, maakt temeer aannemelijk dat partijen zich thans (juist) met de laagst mogelijke prijs zullen inschrijven. Zij kunnen een hogere prijs immers niet meer met een goede score op kwaliteit compenseren. Ten slotte blijkt ook uit de vragen die zijn gesteld, zoals opgenomen in de eerste nota van inlichtingen, dat diverse partijen reeds in dat stadium tot uitgangspunt hebben genomen dat het bedrag waarvoor dient te worden ingeschreven om voor loting in aanmerking te komen € 0,87 zal bedragen. Dat de inschrijvers dit zelf hebben veroorzaakt door openheid te geven over hun inschrijfprijs, zoals het CJIB stelt, kan dan ook niet worden gevolgd.
5.7 Het vorenstaande leidt ertoe dat op voorhand vast staat dat met deze aanbestedingsprocedure op basis van een loting bepaald wordt wie voor gunning in aanmerking komt. Dat verdraagt zich niet met het karakter en het doel van een aanbestedingsprocedure zoals hiervoor onder 5.4 omschreven. Dit gebrek aan de aanbestedingsprocedure betreft een zo kenmerkende eigenschap hiervan. dat deze moet worden afgebroken. De (primaire) vordering van de eisers zal derhalve worden toegewezen als na te melden.
en wordt verder vervolgd.
Het is erg jammer dat de overheid zo handelt. Het rapport Noblesse Oblige liet zich al kritisch uit over dit aspect van de verhouding overheid/deurwaarders en gaf aanbeveling 31 af. V&J wil duidelijk voor nog geen dubbeltje op de eerste rang zitten, maar daarbij wordt telkens genegeerd dat het wel om aanbesteding van executiedwang gaat. De deurwaarder die slecht betaald krijgt zal het geld ergens vandaan moeten halen en dat kan en zal tot integriteitsschendingen leiden. In het tweede pre advies van de KBvG over de herziening van het beslagverbod roerende zaken werd terecht Bertol Brecht geciteerd op pag. 232: erst das Fressen und dann die Moral. Ik heb het een collega een keer mooi horen verwoorden: marktwerking loslaten in een overheids domeinmonopolie is vragen om problemen.